De baby of zuigeling
Baby of zuigeling is een aanduiding voor de jongste kinderen.
Men spreekt over een baby totdat het kind peuter wordt genoemd.
Vaak wordt ook een foetus of ongeboren kind, dus nog in de baarmoeder, een baby of buikbaby genoemd.
Men spreekt over een baby totdat het kind peuter wordt genoemd.
Vaak wordt ook een foetus of ongeboren kind, dus nog in de baarmoeder, een baby of buikbaby genoemd.
De pas geboren babyEen pasgeboren baby wordt tot de leeftijd van dertig dagen of gedurende zijn verblijf op een neonatale afdeling boreling, neonaat of neonatus genoemd (Latijn: nieuwgeborene). Vanaf 30 dagen tot één jaar wordt een baby zuigeling genoemd.
In tegenstelling tot jongen van andere diersoorten, is de baby bij een mens vrijwel tot niets in staat. Bij apen bijvoorbeeld kan het jong zich al direct na de geboorte aan de moeder vasthouden. Mensenbaby's hebben weliswaar een grijpreflex (zie hieronder), maar die is niet meer functioneel in de menselijke voet en ook de vacht van moeder ontbreekt. Wel is de reflex sterk genoeg, om een mensenkind aan 2 handjes op te tillen, er moet wel worden opgepast voor het hoofd. Een baby kan zijn/ haar relatief grote hoofd niet zelf rechtop houden, de eerste 2 maanden. Ook bij buideldieren zijn de pasgeboren jongen volledig hulpeloos, maar daar groeien ze zonder verdere verzorging door in de buidel van de moeder. Dit valt te wijten aan het feit dat de hersenen nog onvoldoende ontwikkeld zijn. Bij de geboorte heeft een mens ongeveer 350g aan hersenen, dit is zo'n 30% van het volwassen gewicht. Ter vergelijking heeft een pasgeboren chimpansee al vanaf de geboorte 65% van het volwassen gewicht. In het eerste levensjaar maken de hersenen dus een geweldige ontwikkeling door. Dankzij het feit dat de mens bij zijn geboorte relatief weinig ontwikkelde hersenen meekrijgt, krijgt het kind de kans flexibel te ontwikkelen. In het eerste levensjaar kunnen zeer veel verschillende belangrijke functies - zoals lichamelijke, psychologische, sociale, morele enzovoort - tot ontwikkeling komen. Volgens Adolf Portmann is na 9 maanden sprake van een fysiologische geboorte, de psychologische geboorte gebeurt ongeveer een jaar na de fysiologische geboorte. De pasgeboren verblijft intussen in de psychosociale moederschoot. Op het einde van de "tweede dracht" tenslotte, vindt volgens hem de psychologische geboorte of eigenlijke menswording plaats. Binding aan
|
Deze voeding is gebaseerd op koemelk met toevoegingen, die zo veel mogelijk afgestemd wordt op de verhoudingen van voedingsstoffen in moedermelk. Er is aparte voeding voor prematuren, dysmaturen, neonaten, zuigelingen van verschillende leeftijden en baby's met allergieën. Deze soorten kunstvoeding zijn in Nederland en België enkel verkrijgbaar in de apotheek.
Een organisatie waar veel kennis over flesvoeding aanwezig is, is het Voedingscentrum in Nederland en Kind en Gezin in Vlaanderen. Vast voedselVanaf de zesde maand gaat de baby geleidelijk beginnen met vast voedsel. Incidenteel zal een zorgverlener op basis van specifieke omstandigheden adviseren enkele weken eerder te beginnen met bijvoeden. Meestal begint men met fruit, groente en pap. Bijvoeding kan in de vorm van goed gepureerde vruchten gegeven worden of, in het geval van zacht fruit en groenten, ook in stukjes aangeboden worden (de Rapley-methode). Ook zonder tanden kan een baby van 6 maanden zacht fruit en groenten al met de kaakjes vermalen. Langzamerhand gaat de baby steeds meer vast voedsel eten en steeds minder moedermelk of kunstmelk drinken.
VerzorgingDe baby is in alle opzichten afhankelijk en moet volledig verzorgd worden. De verzorging bestaat voornamelijk uit het geven van voeding, verschonen en laten slapen. De baby moet meerdere malen (minstens vier tot zes keer) per dag een schone luier om zolang hij niet zindelijk is. Hierbij kunnen de billen en de geslachtsorganen van de baby met een vochtig doekje worden schoongemaakt. Er kan een speciale zalf in de huidplooien worden gesmeerd om huidirritatie te vermijden. Talkpoeder wordt ten strengste afgeraden omwille van ernstige nevenverschijnselen[bron?]. Bij onvoldoende vaak verschonen van de luier kan er sneller luieruitslag ontstaan. Vaak huilt een baby van ongenoegen als hij een vieze luier heeft. Een baby wordt vaak verschoond op een aankleedkussen die meestal op een commode ligt. Dit heeft als voordeel dat de baby zacht ligt en er niet makkelijk af kan rollen. De verzorger of ouders kunnen op een goede werkhoogte staan en hebben via de plankjes van de commode alles bij de hand.
GezondheidszorgIn Nederland en België wordt elk kind onmiddellijk na de geboorte onderzocht en getest op zijn lichaamsfuncties aan de hand van de Apgar-score en na enkele dagen getest op een aantal aangeboren ziekten, die bij snelle behandeling of met een dieet een betere levensverwachting geven. Onderdeel van dit onderzoek is de bekende hielprik.
SlapenEen pasgeborene slaapt veel, gedurende de eerste 2 weken slaapt de pasgeborene ongeveer 2/3 van de tijd. Waarvan het zich gedurende de helft daarvan in de remslaap bevindt. Als het kind wakker is, bevindt het zich bovendien vaak in een doezelige toestand waarbij de alertheid erg beperkt is.
Volgens Heinz Prechtl zijn er vijf verschillende waakzaamheidstoestanden waarin een baby zich kan bevinden.Toestand 1: rustige slaap. Toestand 2: actieve rem- of droomslaap. Toestand 3: passieve waaktoestand. Toestand 4: actieve en alerte waakstand. Toestand 5: huilen. De reden van de grote hoeveelheid remslaap is waarschijnlijk te zoeken in het feit dat de cortex van de grote hersenen voldoende simulatie nodig heeft voor zijn ontwikkeling. Omdat hij tijdens lange passieve slaapperiodes deze prikkels niet zou krijgen, zorgt hij voor interne prikkels, wat concreet als dromen wordt ingevuld. Een veilige slaap is voor de baby erg belangrijk. Wiegendood komt weinig voor, maar is een grote angst voor ouders. Het is heel gebruikelijk dat baby's niet de hele nacht 'doorslapen'. Zeker de eerste maanden horen nachtvoedingen er bij, maar voor veel kinderen ook langer. ReflexenPortmann noemt de pasgeboren baby hulpeloos, jonge kinderen moeten bij bijna alles geholpen worden. Toch beschikt het kind al over een minimale uitrusting om in leven te blijven en doelmatig om te gaan met zijn omgeving. Er bestaan natuurlijke fysiologische mechanismen - temperatuurregeling, bloedcirculatie - die instaan voor het innerlijke huishouden van het lichaam. Daarnaast vertoont het kind ook enkele aangeboren primitieve reactiepatronen op uitwendige prikkels, reflexen genaamd.
Er zijn een aantal blijvende reflexen met een vitale functie zoals: Braken Hoesten Kniepeesreflex Oogknipperreflex Niezen Pupilreflex Slikken Typisch voor pasgeborenen zijn echter de voorbijgaande reflexen, die reactiepatronen zijn die slechts de eerste weken of maanden na de geboorte zichtbaar horen te zijn. Sommige van deze voorbijgaande reflexen hebben ook een vitale functie, andere zijn op het eerste zicht functieloos. Wellicht stammen deze af van de verre voorgeschiedenis. Men noemt ze dan ook de primitieve reflexen. Enkele voorbijgaande reflexen: Zoekreflex of snuffelreflex. Bij zacht aanraken van de wang van de baby draait het kind zijn hoofd die kant op en doet hij zijn mond open. |
Dit stelt de baby in staat snel de tepel te vinden van de borst van zijn moeder.
Zuigreflex. Zodra de baby iets in zijn mond voelt, begint hij te zuigen, ongeacht of hij een vinger, de zuigfles of de tepel in zijn mond heeft. Asymmetrische Tonische Nekreflex. Als het hoofdje naar bijvoorbeeld links draait, strekken de linkerarm en het linkerbeen, terwijl de rechterarm en het rechterbeen zich buigen. De ogen volgen vervolgens de weg van het handje. Dit is het begin van oog-handcoördinatie. In de zogenaamde 2e spildraai tijdens de geboorte voert het kind deze beweging uit en draait mee met de weeën. Primaire Schrikreflex of Moro-reflex. Bij een plotseling beweging (bijvoorbeeld als de baby bijna valt) doet de baby zijn armen wijd open en sluit ze daarna weer. Ook bij een hard geluid, lichtflits etc. kan dit gebeuren. Als de baby daarbij erg geschrokken is, gaat hij huilen. Deze reflex doet denken aan een jong aapje dat zich vastgrijpt aan de moeder. De neuroloog Moro sprak van een "Umklammerungsreflex". Grijpreflex. Als iemand een vinger in de handpalm van de baby legt, pakt hij deze onmiddellijk stevig beet. Door het met de twee handen te doen, kan de baby uit liggende positie makkelijk rechtop getrokken worden. De voeten vertonen een dergelijke reflex, maar met de voet kan een baby natuurlijk niet echt iets vasthouden. Bij apen vormt dit een functionele eenheid met de Mororeflex.
Babinski-reflex. Als men met een puntig voorwerp over de buitenrand van de voetzool van voren naar achteren strijkt, richt de grote teen zich op, terwijl de andere tenen zich spreiden. Deze reflex verdwijnt maar heel geleidelijk en de functie is onbekend. Mogelijk heeft de mens als zoolganger dit ontwikkeld, om het grijpreflex in de voetzool te 'breken'. Loopreflex. Als de baby rechtop gehouden wordt door hem onder zijn oksels vast te houden en men laat zijn voetjes zachtjes de vloer raken, dan trekt hij één been op, alsof hij een stapt, het andere voetje wordt met hiel en al neergezet op de bodem. Neurologisch is dit een blijvende reflex, maar omdat het nogal wat spierkracht vergt, is deze reflex alleen zichtbaar als het kind elke dag "oefent". (Door deze reflex te oefenen, gaan kinderen niet eerder lopen, ze ontwikkelen alleen sterkere beenspieren.) Spinale Galant reflex en Pulgar Marx reflex: strijkt men langs de wervelkolom aan een zijde, dan trekt het kind zijn heup aan die zijde op, beschreef Galant. De P.M. reflex treedt op, als de wervelkolom aan beide zijden wordt gestreken: dan gaat het kindje plassen. Toninsch labyrinthreflex kent een voorwaartse en een achterwaartse variant. Voorwaarts: als de ruimte in de baarmoeder kleiner wordt, naarmate het kind groeit, dan wordt het achterhoofd van de foetus steeds meer naar voren geduwd - in reactie hierop 'vouwt het kind zich op'. Dit is ook te zien bij gestrekt liggende neonaten: wordt het hoofdje opgetild, kin richting borst, dan gaat het kind in foetushouding. Achterwaarts: dit treedt op bij het geboorteproces: het hoofdje van het kind gaat achterover het geboortekanaal in, de reflex is, dat het kind zich strekt en zich "afzet" op het middenrif van de moeder, het kind werkt mee met de geboorte. Ook dit is bij neonaten te zien. Deze TLR reflex mag tot de leeftijd van drie en een half jaar zichtbaar zijn (bijvoorbeeld in op tenen lopen met hoofd in de nek). Zwemreflex.
Als het kind met het gezicht naar beneden in het water gehouden wordt, dan begint het meteen met de armpjes te peddelen en met de beentjes te trappelen. Glabellareflex. Tikken op het voorhoofd juist boven de neusrug leidt tot langdurig knipperen van de ogen. Palmomentale reflex. Strijken over de duimmuis van de baby veroorzaakt een contractie van de ipsilaterale kinspieren. Symmetrisch Tonisch nekreflex . Over deze reflex is discussie gaande of het een overgangs- of een primitief reflex is. Het wordt zichtbaar vlak voor kinderen gaan kruipen: als het kind op de buik ligt en het hoofd optilt, dan strekken de armen zich en buigen de benen (kind gaat 'zitten als een kat'). Gaat het hoofd naar beneden, dan buigen zich de armen en strekken de benen. Mogelijk is de functie, het 'breken' van de TLR. Tevens is het trainen voor de ogen in afwisseling dichtbij en veraf focussen. De reflexen van een baby zijn ook onder te verdelen in drie groepen: de primitieve reflexen. Dit zijn vlucht- en overlevingsreflexen die zich al in de baarmoeder ontwikkelen en van belang zijn om de eerste maanden te overleven. De reflexen hebben hun oorsprong in de hersenstam. Dit zijn de hierboven genoemde reflexen. de transitionele reflexen. Deze komen uit de tussenhersenen en hebben te maken met het trotseren van de zwaartekracht. Ze ontstaan tussen de zesde en de achtste maand na de geboorte en verdwijnen daarna weer. de posturale reflexen. Deze komen al zo'n 2 maanden na de geboorte tevoorschijn en zijn afkomstig uit de hersenschors. Deze reflexen hebben te maken met staan, lopen, praten en dergelijke. Deze reflexen blijven de rest van het leven bestaan. Als eerste begint zich te ontwikkelen hoofdrechtingsreflex Het kind gaat vanaf buikligging het hoofd optillen en het doel van de HRR is, dat het hoofd te allen tijde 'loodrecht' blijft staan, ook al maakt het lichaam onder dat hoofd allerlei bewegingen. Dankzij de HRR kan een mens een stabiel blikveld hebben, ook tijdens het lopen, rennen, dansen, et cetera. |